Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de accijns

 

Artikel 84a
1
In geval van verhoging van de accijns, bedoeld in artikel 27, eerste, tweede, derde of vierde lid, wordt ter zake van het bij het ingaan van die verhoging voorhanden hebben in een opslagplaats van de desbetreffende minerale oliën, accijns geheven, die per 1000 L bij een temperatuur van 15°C onderscheidenlijk per 1000 kg gelijk is aan de verhoging van het daarvoor in artikel 27, eerste, tweede, derde of vierde lid, vermelde bedrag.
Onder het voorhanden hebben wordt mede begrepen het vervoer naar een opslagplaats.
2
Aan de accijns, bedoeld in het eerste lid, zijn niet onderworpen minerale oliën:
a
waarvoor het tijdstip waarop de accijns, bedoeld in artikel 27, eerste, tweede, derde of vierde lid, verschuldigd wordt, is gelegen op of na het tijdstip van de in het eerste lid bedoelde verhoging;
b
waarvoor een vrijstelling van accijns geldt.
3
Onder opslagplaats wordt verstaan elk gebouw of terrein waar minerale oliën als bedoeld in het eerste lid voor commerciële doeleinden voorhanden zijn. Opslagplaatsen in gebruik bij een zelfde persoon worden te zamen als één opslagplaats beschouwd.
4
De accijns, bedoeld in het eerste lid, wordt geheven van de eigenaar van de in een opslagplaats voorhanden minerale oliën en moet op aangifte worden voldaan.
5
In afwijking van artikel 10, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, wordt uiterlijk de vijfde werkdag na het ingaan van de verhoging aangifte gedaan van de hoeveelheden van de aan de accijns, bedoeld in het eerste lid, onderworpen onderscheiden minerale oliën.
6
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aangifte.
7
De heffing van accijns als bedoeld in het eerste lid blijft achterwege indien de te heffen accijns niet meer bedraagt dan € 91.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •